wild zijn op iets of iemand 1.0
dol zijn op iets of iemand
Algemene voorbeelden
'Ruik eens. Vanille. Dit geeft het hooi zijn geur. Koeien zijn er wild op.'
'Ik ben niet zo wild op die griffermeerden,' zei mijn vader, 'ik zou best op 't gemakkie willen verkassen.'
Bent u ook zo wild op wild?